Vanuit dat kader heeft FCB aan onderzoeksbureau SKB de opdracht gegeven om de werkdruk en duurzame inzetbaarheid in de sector in kaart te brengen. Het sectoronderzoek heeft betrouwbare resultaten opgeleverd over de mentale en fysieke gezondheid van de medewerkers.
In de sector Kartonnage en Flexibele verpakkingen wordt op een aantal aspecten een hogere werkdruk gerapporteerd dan in de industrie. Bij kantoormedewerkers rapporteert 49,4% vaak extra hard te moeten werken om het werk af te krijgen en 9,5% heeft problemen met de werkdruk. In de industrie is dat respectievelijk 26,0% en 5,3%.Ook bij productiemedewerkers komen hoge scores voor in vergelijking met de industrie. Zo rapporteert 10,2% van de werkers in dagdienst en 20,1% van de werkers in ploegendienst dat ze problemen hebben met de werkdruk.
Toch heeft gemiddeld maar 12,5% van de medewerkers in de sector (kantoor 6,9%, dagdienst 12,2%, ploegendienst 16,6%) de afgelopen 12 maanden wel eens verzuimd door werkdruk/werkstress. Dat is lager dan de Nederlandse beroepsbevolking4 waar 16,7% wel eens verzuimd heeft om die reden.
De gevolgen van werkdruk/werkstress voor het plezier in het werk en voor de aantrekkelijkheid van de baan scoren wel ongunstiger dan de beroepsbevolking. In de sector meldt 31,2% het plezier in het werk verloren te hebben versus 26,1% in de beroepsbevolking. In de sector heeft 30,2% serieus overwogen om van baan te veranderen versus 24,9% in de beroepsbevolking.
Als taakeisen en hulpbronnen in een functie niet in balans zijn kan dat leiden zogenaamde psychische vermoeidheid met o.a. verzuim als gevolg. Dit aspect van vitaliteit is dit onderzoek gemeten met de vragen over Herstel na het werk. In de scores van Herstel na het werk zien we bij de kantoormedewerkers en de productiemedewerkers in dagdienst vergelijkbare cijfers als in de industrie. Het herstel bij de ploegendienstwerkers is wel wat ongunstiger maar de prioriteitenanalyses laten zien dat niet alleen de psychische belasting hiervan de oorzaak is maar ook de lichamelijke belasting. Al met al concluderen we dat ondanks enkele signalen van hoge werkdruk, het negatieve effect daarvan op de medewerkers beperkt is in vergelijking met de industrie.
De meeste gezondheidsklachten worden gerapporteerd door productiemedewerkers in ploegendienst. Bij de klachten over het houdings- en bewegingsapparaat is er een sterke relatie met de leeftijd: in de groep van 55+ medewerkers heeft 58,2% regelmatig pijn of stijfheid in nek, schouders of armen tegen 37,0% bij de medewerkers t/m 34 jaar. Voor klachten in rug of benen is dat 62,2% versus 34,0%. 4
Er waren voor dit onderwerp geen representatieve cijfers over de industrie beschikbaar, daarom is hier vergeleken met de Nederlandse beroepsbevolking als geheel. Hetzelfde patroon zien we bij de lichamelijke belasting: hoe ouder de medewerker, hoe meer hinder van tillen en sjouwen men ervaart (50% bij 55+ medewerkers versus 24% bij de groep t/m 34 jaar). Bij de productiemedewerkers in dagdienst zien we dat de ervaren lichamelijke belasting en het aantal klachten niet varieert met de leeftijd.
Voor een gerichte aanpak voor het bevorderen van duurzame inzetbaarheid in de sector is dit onderscheid relevant. Bij de ploegendienstmedewerkers kan de grootste winst behaald worden als de tendens “hoe ouder hoe meer klachten” gestopt kan worden. Verminderen van de lichamelijke belasting, bijvoorbeeld door technische maatregelen, zal daarop een positief effect hebben. Daarnaast kan goede voorlichting veel bijdragen. De interesse daarvoor is behoorlijk groot bij deze risicogroep. Uit de behoeftepeiling van FCB blijkt dat 39,3% van de ploegendienstwerkers interesse heeft in informatie over gezond werken in ploegen. Daarnaast heeft 28,3% interesse in informatie over hoe je gezond en fit kunt blijven.
Een goede gezondheidsvoorlichting zal ook een positief effect kunnen hebben ter voorkoming van klachten die te maken hebben slaapkwaliteit en vermoeidheid en misschien ook iets bijdragen aan de bewustwording van de gevolgen van overgewicht.
Onder werkdruk is al Herstel na het werk genoemd als een van de drie belangrijkste aspecten van vitaliteit. Het ging daar om de negatieve kant van mentale gezondheid. De twee andere, positieve aspecten zijn Plezier in het werk en Energie tijdens het werk. Plezier kan gezien worden als indicator voor de motivatie van de medewerkers, Energie is een voorspeller van productiviteit.
In de sector Kartonnage en Flexibele verpakkingen scoren Plezier en Energie gemiddeld lager dan bij de overige bedrijven in de industrie. De kantoormedewerkers en productiemedewerkers in dagdienst scoren daarbij het gunstigst; de productiemedewerkers in ploegendienst het ongunstigst.
De prioriteitenanalyses geven concrete handvatten om motivatie en productiviteit in de sector te verbeteren. Naast het verbeteren van Leermogelijkheden en Loopbaanmogelijkheden, liggen de prioriteiten bij de Relatie met de leidinggevende en Inspraak. Dat deze factoren bij alle functiegroepen zo’n grote samenhang vertonen met Plezier en Energie (en ook voor Herstel na het werk) geeft aan dat er op dit vlak veel te winnen valt. Voor werknemers en voor werkgevers. De referentiecijfers uit de industrie tonen aan dat het goed mogelijk is om te verbeteren op deze “soft skills”.
Complementair aan het ontwikkelen van de vaardigheden van leidinggevenden laten de pioriteitenanalyses zien dat de productiviteit bij de productiemedewerkers in ploegendienst verder wordt vergroot als zij precies weten wat er van hen verwacht wordt.
De stijl van leidinggeven kan ook een rol spelen bij het gedrag dat door de medewerkers als ongewenst wordt ervaren. 18,4% van de productiemedewerkers in ploegendienst rapporteert dat het zich de afgelopen 12 maanden geïntimideerd heeft gevoeld. In 15,3% van de gevallen was de leidinggevende daarbij betrokken. Om redenen van goed werkgeverschap, maar ook om bedrijfseconomische redenen is het verstandig om hier gericht maatregelen te treffen. Dat geldt ook voor andere vormen van ongewenst gedrag, zoals ongewenste seksuele aandacht bij vrouwen. Ongeacht wat de een externe referentie ook aangeeft, de streefcijfers voor incidenten van ongewenst gedrag zouden altijd nul moeten zijn.